Waarom sommigen AI vertrouwen... terwijl anderen denken dat het het begin van het einde is
Waarom sommigen AI vertrouwen... terwijl anderen denken dat het het begin van het einde is
Waarom sommigen AI vertrouwen... terwijl anderen denken dat het het begin van het einde is
Hoe we over AI denken, wordt niet alleen door technologie gevormd – het is persoonlijk
Apr 19, 2025



TL;DR: Sommige mensen zien AI als een handig hulpmiddel, terwijl anderen het zien als een bedreiging voor banen, creativiteit of zelfs de mensheid. Nieuw onderzoek suggereert dat onze gevoelens over AI niet alleen afhangen van wat het doet, maar ook van wie we zijn. Persoonlijkheid, bekendheid met technologie en affiniteit met tech bepalen of we AI vertrouwen of vrezen. Hoewel AI veel potentieel biedt in gebieden zoals mentale gezondheid en zorg, zal het opbouwen van vertrouwen cruciaal zijn. Om AI echt nuttig te maken, moeten we het niet alleen als een technische uitdaging zien, maar ook als een menselijke.
Ik ben zelf nooit echt een fan van sciencefiction geweest. Het hele verhaal van ‘robots die de wereld overnemen’ en een soort AI-apocalyps sprak me gewoon niet aan. (Hetzelfde geldt voor aliens. Waarom zijn ze altijd slecht? Misschien laten ze ons gewoon met rust – misschien zelfs vriendelijk. Maar dat zou geen goede film maken, toch?). Er is zelfs bewijs dat sciencefiction – met zijn emotioneel geladen autonome AI-overnames – angstige houdingen tegenover AI voorspelt [1].
Zoals AI-visionair Andrew Ng zei: je zorgen maken over kwaadaardige AI die de wereld overneemt is een beetje alsof je je zorgen maakt over overbevolking op Mars. Daar hoef je nu echt niet wakker van te liggen.
Het idee dat AI onze banen overneemt klinkt wel plausibel. Niet alle banen, maar sommige misschien. Kun je je voorstellen dat telefooncentrale-operators vroeger telefoongesprekken handmatig moesten doorverbinden? Dat is een geweldig voorbeeld van een repetitieve taak die veel efficiënter werd door technologische innovatie. En terwijl sommige rollen verdwijnen, ontstaan er altijd nieuwe.
AI-tools zijn enorm vooruitgegaan. Het is niet langer alleen autofill die je helpt zinnen af te maken. Ze kunnen nu ontwerpen, illustraties en gestileerde profielfoto’s maken (ja, ik heb het over die recente hype waarin iedereen zichzelf omtovert tot zijn favoriete cartoonpersonage). Ze verschijnen ook op persoonlijker gebied: therapie-apps, gezelschapsbots, zelfs AI-vrienden. Sommige mensen zijn hier super enthousiast over, anderen maken zich zorgen. Misschien hebben onze reacties op AI niet alleen te maken met technologie en specificaties, maar vooral met wie we zijn, hoe we ons voelen en wat we vertrouwen.
Soms lijkt het alsof ik in een AI-bubbel zit. Ik hoor mensen zoiets zeggen als “Wat een gekke en spannende tijd waarin we leven” zo’n vijf keer per dag (ahum, Samuel Salzer), terwijl anderen denken dat de AI-apocalyps dichterbij is dan we denken. Maar buiten werk ken ik veel mensen die helemaal niet over AI praten.
Onderzoek to the rescue: Houdingen zijn niet zo extreem
Recent onderzoek suggereert dat de publieke opinie over AI helemaal niet zo extreem is als de luidste stemmen op het internet ons doen geloven [2]. In een recente studie van Guingrich & Graziano (2025) hadden deelnemers interacties met chatbots en deelden daarna hun gedachten over de rol van AI in hun leven en de maatschappij. Verrassend genoeg (voor sommigen) waren de meeste mensen niet in paniek over AI die de wereld overneemt. Tegelijkertijd waren ze ook niet helemaal klaar om AI een rol te geven in morele of emotionele aspecten van het leven.
Mensen gaven over het algemeen aan dat AI een positieve impact kan hebben op hun persoonlijke leven – en tot op zekere hoogte op de maatschappij in bredere zin. Ze waren geïnteresseerd om met AI te praten, hoewel ze nog steeds liever met een mens communiceerden. Terwijl sterke doemscenario-angsten (ook wel ‘p(doom)’ genoemd) niet veel voorkwamen, was optimisme ook niet universeel aanwezig.
Een belangrijke conclusie uit dit onderzoek is dat onze kijk op AI varieert, maar over het algemeen niet zo extreem is. Nog interessanter is dat hoe mensen over AI dachten, verband leek te houden met hun persoonlijkheid. Bijvoorbeeld, mensen die hoog scoorden op vriendelijkheid, sociaal gezond waren, of laag op neuroticisme, hadden de neiging AI positiever te beoordelen. Bekendheid hielp ook: hoe vertrouwd iemand was met technologie of hoe groter hun affiniteit ermee, hoe optimistischer ze doorgaans waren over de rol van AI in hun leven.
Nieuwsgierig, maar nog niet overtuigd
Een andere interessante bevinding uit de studie van Guingrich & Graziano was dat praten met een chatbot eigenlijk de mening van mensen over AI niet veranderde.
De deelnemers aan de studie hadden een korte interactie met een chatbot voordat ze vragen beantwoordden over hun persoonlijkheidskenmerken, vertrouwdheid met technologie en houding tegenover AI (onder andere). Je zou verwachten dat een gesprek met AI – zelfs kort – mensen meer op hun gemak zou stellen bij de technologie, of misschien meer vertrouwen zou opwekken. Maar over de 12 verschillende variabelen die ze testten, was het enige merkbare effect dat mensen die net met een chatbot hadden gesproken, minder interesse hadden om er op korte termijn opnieuw mee te praten. Misschien was de nieuwigheid verdwenen. Misschien was de nieuwsgierigheid bevredigd. Misschien wisten ze niet wat ze anders aan de bot konden vragen. Hoe dan ook, het verschuifde hun kernopvattingen niet, en ze gaven de voorkeur aan een gesprek met een echt persoon.
*Hoewel het artikel van Guingrich & Graziano in 2025 werd gepubliceerd, vond de studie zelf plaats in 2023. Omdat AI-tools – vooral generatieve – sindsdien snel zijn geëvolueerd, kunnen de bevindingen aanvoelen als een soort tijdscapsule. Toch bieden ze waardevolle inzichten in de vroege publieke houding tegenover AI.
Waar trekken we de grens?
De perceptie van AI hangt ook af van het gebruiksdoel. Volgens De Freitas en collega’s (2023) voelen we ons comfortabeler met AI in objectieve, meetbare domeinen (zoals het beheren van financiën) dan in subjectieve of emotionele domeinen (zoals daten) [3].
Denk er eens over na: zou je een AI vertrouwen om je te helpen beslissen in welke aandelen je moet investeren? Waarschijnlijk wel. Maar zou je het laten kiezen wie je volgende date wordt? Als je echt fan bent van persoonlijkheidstests, misschien, maar de meeste mensen voelen zich er nog steeds ongemakkelijk bij. Emotionele beslissingen vereisen vertrouwen en empathie – eigenschappen die we niet makkelijk aan machines toekennen.
Een emotioneel paradox
Hier wordt het een beetje ingewikkeld. Aan de ene kant is er steeds meer onderzoek dat laat zien hoe AI kan helpen bij het verbeteren van mentale gezondheid, het verminderen van eenzaamheid en het bieden van sociale ondersteuning. Denk aan AI-chatbots zoals Replika, die gepresenteerd worden als ondersteunende, emotioneel intelligente metgezellen – een altijd beschikbare, kunstmatige vriend. Voor sommigen zijn zulke tools nuttig en geruststellend.
Maar volgens het onderzoek van Guingrich & Graziano correleerde eenzaamheid sterk met ‘p(doom)’, wat betekent dat hoe eenzamer iemand zich voelt, hoe negatiever zijn of haar houding tegenover AI is. Hoe kunnen we deze tegenstrijdigheid verklaren?
Misschien is AI-gezelschap nog steeds een niche – nuttig voor enkelen, maar nog niet iets waarmee de algemene bevolking zich kan identificeren. Een andere mogelijkheid is dat mensen een onderscheid maken tussen “AI die ik gebruik” en “AI in de wereld”. Sommige mensen waarderen een dagelijks check-in met hun kunstmatige vriend, maar voelen zich nog steeds ongemakkelijk bij het gebruik van AI in belangrijke beslissingen op gebieden zoals overheid of volksgezondheid, vooral wanneer deze beslissingen moreel gewicht hebben of menselijk oordeel vereisen.
Wat dit betekent voor digitale gezondheidszorg
Mensen staan over het algemeen open voor AI-tools die diagnostiek ondersteunen, uitkomsten voorspellen of grote hoeveelheden data verwerken. Deze rollen voelen rationeel en veilig aan – de machines doen waar ze het beste in zijn. Maar als het gaat om emotionele taken, therapie-bots of AI-coaches, kan er aarzeling ontstaan.
En toch zijn het juist deze gebieden waar AI-tools echte waarde kunnen bieden. Met lange wachtlijsten, beperkte toegang tot psychologen en een toenemende vraag naar mentale gezondheidszorg, kan AI een soort ‘tussenoptie’ bieden – iets om de kloof tussen sessies te overbruggen, of mensen te ondersteunen die anders misschien geen hulp zouden krijgen. Het is geen vervanging voor menselijke zorg, maar kan een betekenisvolle aanvulling zijn wanneer het alternatief niets is.
Het gaat niet alleen om technologie, maar ook om psychologie
Uiteindelijk gaat het bij onze gevoelens over AI – of het nu enthousiasme of angst is – niet alleen om wat het kan, maar om hoe het in ons leven past – sociaal, emotioneel en psychologisch.
Sommigen zijn enthousiast. Anderen voelen zich onzeker. De meesten van ons zijn nog steeds aan het ontdekken hoe het werkt. En dat is normaal. Sterker nog, het sluit goed aan bij hoe we in het verleden op baanbrekende technologie hebben gereageerd. Eerst is er nieuwsgierigheid, aarzeling en debat. Daarna ontstaat geleidelijk vertrouwen en vormen zich normen – niet alleen bepaald door wat de technologie kan, maar ook door hoe wij ons voelen bij het gebruik ervan.
Als we willen dat AI een betekenisvolle impact heeft op de samenleving, of in domeinen zoals geestelijke gezondheid of sociale ondersteuning, kunnen we het niet alleen als een technische uitdaging beschouwen. Het is ook een menselijke uitdaging.
We moeten niet alleen letten op wat de tools kunnen, maar ook op hoe mensen zich voelen bij het gebruik ervan. Het gaat erom iets te bouwen dat mensen willen gebruiken, waarbij ze zich comfortabel voelen en dat ze echt nuttig vinden. Het doel is niet om AI menselijk te laten aanvoelen – het doel is om het te laten werken voor mensen.
Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd bij Nuance Behavior.
Referenties
Liang, Y., & Lee, S. A. (2017). Angst voor autonome robots en kunstmatige intelligentie: bewijs uit nationaal representatieve data met kanssteekproeven. International Journal of Social Robotics, 9, 379-384.
Guingrich, R. E., & Graziano, M. S. (2025). P (doom) versus AI-optimisme: houdingen tegenover kunstmatige intelligentie en de factoren die deze beïnvloeden. Journal of Technology in Behavioral Science, 1-19.
De Freitas, J., Agarwal, S., Schmitt, B., & Haslam, N. (2023). Psychologische factoren die houdingen ten opzichte van AI-tools beïnvloeden. Nature Human Behaviour, 7 (11), 1845-1854.
TL;DR: Sommige mensen zien AI als een handig hulpmiddel, terwijl anderen het zien als een bedreiging voor banen, creativiteit of zelfs de mensheid. Nieuw onderzoek suggereert dat onze gevoelens over AI niet alleen afhangen van wat het doet, maar ook van wie we zijn. Persoonlijkheid, bekendheid met technologie en affiniteit met tech bepalen of we AI vertrouwen of vrezen. Hoewel AI veel potentieel biedt in gebieden zoals mentale gezondheid en zorg, zal het opbouwen van vertrouwen cruciaal zijn. Om AI echt nuttig te maken, moeten we het niet alleen als een technische uitdaging zien, maar ook als een menselijke.
Ik ben zelf nooit echt een fan van sciencefiction geweest. Het hele verhaal van ‘robots die de wereld overnemen’ en een soort AI-apocalyps sprak me gewoon niet aan. (Hetzelfde geldt voor aliens. Waarom zijn ze altijd slecht? Misschien laten ze ons gewoon met rust – misschien zelfs vriendelijk. Maar dat zou geen goede film maken, toch?). Er is zelfs bewijs dat sciencefiction – met zijn emotioneel geladen autonome AI-overnames – angstige houdingen tegenover AI voorspelt [1].
Zoals AI-visionair Andrew Ng zei: je zorgen maken over kwaadaardige AI die de wereld overneemt is een beetje alsof je je zorgen maakt over overbevolking op Mars. Daar hoef je nu echt niet wakker van te liggen.
Het idee dat AI onze banen overneemt klinkt wel plausibel. Niet alle banen, maar sommige misschien. Kun je je voorstellen dat telefooncentrale-operators vroeger telefoongesprekken handmatig moesten doorverbinden? Dat is een geweldig voorbeeld van een repetitieve taak die veel efficiënter werd door technologische innovatie. En terwijl sommige rollen verdwijnen, ontstaan er altijd nieuwe.
AI-tools zijn enorm vooruitgegaan. Het is niet langer alleen autofill die je helpt zinnen af te maken. Ze kunnen nu ontwerpen, illustraties en gestileerde profielfoto’s maken (ja, ik heb het over die recente hype waarin iedereen zichzelf omtovert tot zijn favoriete cartoonpersonage). Ze verschijnen ook op persoonlijker gebied: therapie-apps, gezelschapsbots, zelfs AI-vrienden. Sommige mensen zijn hier super enthousiast over, anderen maken zich zorgen. Misschien hebben onze reacties op AI niet alleen te maken met technologie en specificaties, maar vooral met wie we zijn, hoe we ons voelen en wat we vertrouwen.
Soms lijkt het alsof ik in een AI-bubbel zit. Ik hoor mensen zoiets zeggen als “Wat een gekke en spannende tijd waarin we leven” zo’n vijf keer per dag (ahum, Samuel Salzer), terwijl anderen denken dat de AI-apocalyps dichterbij is dan we denken. Maar buiten werk ken ik veel mensen die helemaal niet over AI praten.
Onderzoek to the rescue: Houdingen zijn niet zo extreem
Recent onderzoek suggereert dat de publieke opinie over AI helemaal niet zo extreem is als de luidste stemmen op het internet ons doen geloven [2]. In een recente studie van Guingrich & Graziano (2025) hadden deelnemers interacties met chatbots en deelden daarna hun gedachten over de rol van AI in hun leven en de maatschappij. Verrassend genoeg (voor sommigen) waren de meeste mensen niet in paniek over AI die de wereld overneemt. Tegelijkertijd waren ze ook niet helemaal klaar om AI een rol te geven in morele of emotionele aspecten van het leven.
Mensen gaven over het algemeen aan dat AI een positieve impact kan hebben op hun persoonlijke leven – en tot op zekere hoogte op de maatschappij in bredere zin. Ze waren geïnteresseerd om met AI te praten, hoewel ze nog steeds liever met een mens communiceerden. Terwijl sterke doemscenario-angsten (ook wel ‘p(doom)’ genoemd) niet veel voorkwamen, was optimisme ook niet universeel aanwezig.
Een belangrijke conclusie uit dit onderzoek is dat onze kijk op AI varieert, maar over het algemeen niet zo extreem is. Nog interessanter is dat hoe mensen over AI dachten, verband leek te houden met hun persoonlijkheid. Bijvoorbeeld, mensen die hoog scoorden op vriendelijkheid, sociaal gezond waren, of laag op neuroticisme, hadden de neiging AI positiever te beoordelen. Bekendheid hielp ook: hoe vertrouwd iemand was met technologie of hoe groter hun affiniteit ermee, hoe optimistischer ze doorgaans waren over de rol van AI in hun leven.
Nieuwsgierig, maar nog niet overtuigd
Een andere interessante bevinding uit de studie van Guingrich & Graziano was dat praten met een chatbot eigenlijk de mening van mensen over AI niet veranderde.
De deelnemers aan de studie hadden een korte interactie met een chatbot voordat ze vragen beantwoordden over hun persoonlijkheidskenmerken, vertrouwdheid met technologie en houding tegenover AI (onder andere). Je zou verwachten dat een gesprek met AI – zelfs kort – mensen meer op hun gemak zou stellen bij de technologie, of misschien meer vertrouwen zou opwekken. Maar over de 12 verschillende variabelen die ze testten, was het enige merkbare effect dat mensen die net met een chatbot hadden gesproken, minder interesse hadden om er op korte termijn opnieuw mee te praten. Misschien was de nieuwigheid verdwenen. Misschien was de nieuwsgierigheid bevredigd. Misschien wisten ze niet wat ze anders aan de bot konden vragen. Hoe dan ook, het verschuifde hun kernopvattingen niet, en ze gaven de voorkeur aan een gesprek met een echt persoon.
*Hoewel het artikel van Guingrich & Graziano in 2025 werd gepubliceerd, vond de studie zelf plaats in 2023. Omdat AI-tools – vooral generatieve – sindsdien snel zijn geëvolueerd, kunnen de bevindingen aanvoelen als een soort tijdscapsule. Toch bieden ze waardevolle inzichten in de vroege publieke houding tegenover AI.
Waar trekken we de grens?
De perceptie van AI hangt ook af van het gebruiksdoel. Volgens De Freitas en collega’s (2023) voelen we ons comfortabeler met AI in objectieve, meetbare domeinen (zoals het beheren van financiën) dan in subjectieve of emotionele domeinen (zoals daten) [3].
Denk er eens over na: zou je een AI vertrouwen om je te helpen beslissen in welke aandelen je moet investeren? Waarschijnlijk wel. Maar zou je het laten kiezen wie je volgende date wordt? Als je echt fan bent van persoonlijkheidstests, misschien, maar de meeste mensen voelen zich er nog steeds ongemakkelijk bij. Emotionele beslissingen vereisen vertrouwen en empathie – eigenschappen die we niet makkelijk aan machines toekennen.
Een emotioneel paradox
Hier wordt het een beetje ingewikkeld. Aan de ene kant is er steeds meer onderzoek dat laat zien hoe AI kan helpen bij het verbeteren van mentale gezondheid, het verminderen van eenzaamheid en het bieden van sociale ondersteuning. Denk aan AI-chatbots zoals Replika, die gepresenteerd worden als ondersteunende, emotioneel intelligente metgezellen – een altijd beschikbare, kunstmatige vriend. Voor sommigen zijn zulke tools nuttig en geruststellend.
Maar volgens het onderzoek van Guingrich & Graziano correleerde eenzaamheid sterk met ‘p(doom)’, wat betekent dat hoe eenzamer iemand zich voelt, hoe negatiever zijn of haar houding tegenover AI is. Hoe kunnen we deze tegenstrijdigheid verklaren?
Misschien is AI-gezelschap nog steeds een niche – nuttig voor enkelen, maar nog niet iets waarmee de algemene bevolking zich kan identificeren. Een andere mogelijkheid is dat mensen een onderscheid maken tussen “AI die ik gebruik” en “AI in de wereld”. Sommige mensen waarderen een dagelijks check-in met hun kunstmatige vriend, maar voelen zich nog steeds ongemakkelijk bij het gebruik van AI in belangrijke beslissingen op gebieden zoals overheid of volksgezondheid, vooral wanneer deze beslissingen moreel gewicht hebben of menselijk oordeel vereisen.
Wat dit betekent voor digitale gezondheidszorg
Mensen staan over het algemeen open voor AI-tools die diagnostiek ondersteunen, uitkomsten voorspellen of grote hoeveelheden data verwerken. Deze rollen voelen rationeel en veilig aan – de machines doen waar ze het beste in zijn. Maar als het gaat om emotionele taken, therapie-bots of AI-coaches, kan er aarzeling ontstaan.
En toch zijn het juist deze gebieden waar AI-tools echte waarde kunnen bieden. Met lange wachtlijsten, beperkte toegang tot psychologen en een toenemende vraag naar mentale gezondheidszorg, kan AI een soort ‘tussenoptie’ bieden – iets om de kloof tussen sessies te overbruggen, of mensen te ondersteunen die anders misschien geen hulp zouden krijgen. Het is geen vervanging voor menselijke zorg, maar kan een betekenisvolle aanvulling zijn wanneer het alternatief niets is.
Het gaat niet alleen om technologie, maar ook om psychologie
Uiteindelijk gaat het bij onze gevoelens over AI – of het nu enthousiasme of angst is – niet alleen om wat het kan, maar om hoe het in ons leven past – sociaal, emotioneel en psychologisch.
Sommigen zijn enthousiast. Anderen voelen zich onzeker. De meesten van ons zijn nog steeds aan het ontdekken hoe het werkt. En dat is normaal. Sterker nog, het sluit goed aan bij hoe we in het verleden op baanbrekende technologie hebben gereageerd. Eerst is er nieuwsgierigheid, aarzeling en debat. Daarna ontstaat geleidelijk vertrouwen en vormen zich normen – niet alleen bepaald door wat de technologie kan, maar ook door hoe wij ons voelen bij het gebruik ervan.
Als we willen dat AI een betekenisvolle impact heeft op de samenleving, of in domeinen zoals geestelijke gezondheid of sociale ondersteuning, kunnen we het niet alleen als een technische uitdaging beschouwen. Het is ook een menselijke uitdaging.
We moeten niet alleen letten op wat de tools kunnen, maar ook op hoe mensen zich voelen bij het gebruik ervan. Het gaat erom iets te bouwen dat mensen willen gebruiken, waarbij ze zich comfortabel voelen en dat ze echt nuttig vinden. Het doel is niet om AI menselijk te laten aanvoelen – het doel is om het te laten werken voor mensen.
Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd bij Nuance Behavior.
Referenties
Liang, Y., & Lee, S. A. (2017). Angst voor autonome robots en kunstmatige intelligentie: bewijs uit nationaal representatieve data met kanssteekproeven. International Journal of Social Robotics, 9, 379-384.
Guingrich, R. E., & Graziano, M. S. (2025). P (doom) versus AI-optimisme: houdingen tegenover kunstmatige intelligentie en de factoren die deze beïnvloeden. Journal of Technology in Behavioral Science, 1-19.
De Freitas, J., Agarwal, S., Schmitt, B., & Haslam, N. (2023). Psychologische factoren die houdingen ten opzichte van AI-tools beïnvloeden. Nature Human Behaviour, 7 (11), 1845-1854.








